Sensorische informatieverwerking (SI)

Sensorische Informatieverwerking (SI) is het proces waarbij de hersenen en de zintuigen samenwerken.

De zintuigen leveren adequate informatie aan uit het eigen lichaam en de omgeving. Er zijn vijf zintuigen die bij iedereen bekend zijn: reuk, gehoor, smaak, tast en zicht. Hierdoor krijgen we informatie binnen over de wereld om ons heen. Binnen de SI spelen drie minder bekende zintuigen ook een heel belangrijke rol: het evenwichtsgevoel, de informatie uit spieren/gewrichten en de informatie uit inwendige organen. Deze drie geven informatie over ons eigen lichaam. Al onze zintuigen samen informeren ons dus in feite over ons eigen lichaam en de wereld om ons heen

De hersenen selecteren, voegen samen en verwerken deze informatie zodat we kunnen waarnemen, reageren en handelen.  Alle sensorische informatie wordt voortdurend (bewust en onbewust) verwerkt in de hersenen, zodat er betekenis aan verleend kan worden. Zo weten we dat we bij een groen stoplicht door moeten rijden en dat we bij een volle blaas naar de wc moeten.

Zintuiglijke prikkels bestaan afzonderlijk van elkaar, maar moeten als een geheel functioneren. Gebeurt dat niet dan kan er sprake zijn van een sensorisch informatieverwerkingsprobleem.  Prikkels komen sterker binnen, of juist minder sterk. Het kind neemt informatie uit de omgeving rommelig/anders waar. Het gevolg is dat het kind anders reageert op de omgeving.

Kinderen met sensorische informatieverwerkingsproblemen, hebben dus simpel gezegd zintuigen die niet goed samenwerken. Dat heeft invloed op het gedrag van een kind. Anderen kunnen dat gedrag misschien als vreemd ervaren, of onaangepast. Maar in werkelijkheid krijgt het kind informatie over de wereld anders binnen.

De herkenning van SI problematiek is erg lastig, het kan zich op veel verschillende manieren uiten. De symptomen zijn bij ieder kind verschillend. Er zijn immers héél veel zintuigen en die werken ook nog eens bij iedereen anders.

 

Voorbeelden SI vraagstellingen:

  • Het kind reageert sterk op aanraking of verzorging; wil bepaalde kledingstukken niet dragen; vermijdt lopen op blote voeten of raakt voortdurend mensen of voorwerpen aan.
  • In de klas is stilzitten moeilijk; hij/zij is constant aan het wiebelen en friemelen.
  • Thuis en in de klas merken we dat hij/zij door alles wat hij/zij ziet en hoort afgeleid is.
  • Tijdens drukke momenten thuis en op school kauwt hij/zij altijd op kleding en andere voorwerpen.
  • Bij het roepen van de naam lijkt hij/zij mij niet te horen, terwijl ik weet dat zijn/haar gehoor in orde is.
  • Tijdens het buitenspelen en gym valt op dat hij/zij nooit op een hoog klimrek speelt en erg bang is om te vallen.